Maandelijks archief: december 2016

Wereld Lichtjes Dag

Fakkels verlichten het pad. Als ik de ontvangstruimte inloop, zie ik een tafel waarop kaarsen staan. Deze zijn voor ouders van overleden kinderen veronderstel ik, daarom pak ik er geen. Maar ik zit nog maar net of er wordt mij een kaars aangeboden.

Muziek en teksten klinken tot zeven uur lokale tijd. Dan ontsteken we de kaarsen. Wereldwijd verspreidt het licht zich als een lopend vuur en verbindt zowel de kinderen die we herdenken als ieders persoonlijke verdriet. Licht en vreugde om geliefde kinderen. Donker en verdriet omdat het geliefde kind gemist wordt. Omdat het verlangen naar lijfelijke aanwezigheid onvervuld blijft.

Samen zichtbaar gedenken. Het brengt herkenning en erkenning. Van leven en sterven, van (tegenstrijdige) gevoelens en gebroken dromen. Met de brandende kaars als symbool: een lichtpuntje in het donker.

Geroffel

‘Brengt zij geluk of is het toeval’, vraagt mijn zesjarige nichtje als ze met kaarten wint nadat ze haar zachte pluche kat TY Beany Boo’s Sophie, die zij Roze-tje noemt, heeft geaaid. Zoals anderen blazen op dobbelstenen in vuisten, zo mag ik Roze-tje voor het volgende potje aaien en prompt win ik. Geluk dat toe valt. Dat denkt ook de Groningse killerkat Sylvester, die in de zeldzame bruine lijster een speeltje ziet. De opwinding van de vogelaars slaat om in verdriet.

Kletsend over geluk, toeval en killerkat Sylvester, wandelen we rond een recreatieplas richting een parkachtige tuin met oude bomen. ‘Hoor je ‘m?’ We versnellen onze pas, buuf en ik. ‘Gisteren zag ik er één. Hier ongeveer.’ We verlaten het smalle fiets- en wandelpad en sluipen door het hoge gras met brandnetels, tot aan de sloot. De bodem is drassig. Verhip, ik draag de verkeerde schoenen voor deze onderneming. Deze onverwachte onderneming. Die juist daardoor zo leuk is. Klop-klop-klopper-de-klop-klop-klop. Het klinkt luid. Hij zit vast dichtbij. Met onze hoofden achterovergebogen tot in onze nek, speuren we langs de stammen. Totdat buuf wijst. Mijn ogen volgen haar vinger. Ik zie hem. Hij kleeft elegant tegen de boomstam. Zijn zwarte mantel met witte schouderstukken die eindigt in een zwart-wit ruitje bedekt zijn witte borst en rode broek. Dezelfde kleur rood zie ik ook op zijn koppie. Een sierlijke vogel. Kleiner dan verwacht op basis van het geluid dat hij produceert; zijn donkere snavel roffelt als een drilboor tegen de stam van een boom. ‘Dat hij geen hoofdpijn krijgt’, fluister ik. Nog meer geroffel. Stereo. Onze ogen speuren opnieuw. En dan zien we er nog één. Nog een grote bonte specht. Vast een stelletje. Dat territorium en paarband versterkt. Wauw, wat mooi.

Hoewel ze de meest algemene spechten van Nederland zijn en veel voor komen, heb ik de grote bonte specht niet eerder gespot. Genieten dus. Van wat nu toe valt. Ik noem het geluk. Zelfs met modderige schoenen en natte voeten.

Een koningsblauw exemplaar, frivool versierd met een knalroze veer

Hij loopt vanaf de brug naar het Centraal Station. Zijn zachte fluwelen knielange koningsblauwe pofbroek met enkele goudgele strepen lijkt door te lopen in zijn dito gekleurde fluwelen kiel met witte kraag. Een geplooide kanten, met een bloemenmotiefrand. Staat hem goed. Een baret bedekt een groot deel van zijn zwarte kroeshaar; het is een koningsblauw exemplaar, frivool versierd met een knalroze veer. Zijn goedgevormde kuiten – hij fietst vast veel – zijn bedekt met een zwarte maillot. Aan zijn voeten zie ik zwarte schoenen met een grote goudgele gesp. Dunne zwarte handschoenen beschermen zijn handen. Het is koud. En door zijn aanwezigheid, aangenaam warm tegelijkertijd.

Af en toe huppelend, kijkt hij olijk om zich heen. Vriendelijkheid vermenigvuldigt zich terwijl hij deelt. Hij graait in een ruwe jute zak met een foto van de oude man met zijn lange witte baard en rode mijter met wit kruis. Wat hij vindt, propt hij in de vragende handen van voorbijgangers die goedgemutst twee tellen stil staan. Hij staat dicht bij me als hij een oudere meneer een handvol geeft. Mmm, wat ruikt dat lekker. Het ruikt naar, naar – ik snuif nog een keer. Het ruikt naar een gezellige winteravond met pakjes en puntige gedichten. Water loopt in mijn mond en ook ik stap verwachtingsvol in zijn richting. Te laat. Hij is al op weg naar twee kinderen. Ze voelen een tikje op hun schouders. En draaien zich om. Verbaasd. Daarna stralend. Uitgestoken handen. Om te begroeten. En te ontvangen. Een kinderhand is gauw gevuld. Maar daar weet hij wel iets op. De capuchons die aan hun winterjassen zitten, staan nu bol. Blij rennen de meiden naar de volwassenen verderop. Dat er later misschien kruimels in hun haren komen, lijkt ze niet te deren.

Bijna iedereen kijkt op of om. Mensen die hem kennen groeten vrolijk. Passanten die hem niet kennen, kijken verwonderd, geamuseerd. Niemand identificeert zich met hem. Dat kan ook niet; hij is bijzonder, uniek en authentiek. Hij is – zichzelf. En hij brengt plezier. Zomaar. Op het plein voor het Centraal Station.

Verrast

Goh, wat zoon nu toch weer meemaakt. Hij appt, via de groepsWhatsApp, ‘Hmmmm, heerlijk brood besmeerd met boter en niks erop’. ‘Echt? En de ondersten dan?’ Ik verkeer nog in de veronderstelling dat ik in ieder geval twee boterhammen heb voorzien van beleg. ‘Op alles niks.’ Alleen voor hem smeer ik ‘s ochtends brood (zelf aangeboden) en dat verpruts ik dan ook nog. Geen beleg. Wel boter, waar hij niet van houdt. Geen broodje dat tevreden stemt. Ook de andere groepsleden geven hun visie op dit ongemak. We zijn zo een uur verder, want niet iedereen heeft tegelijkertijd pauze. Afijn, als de puntigheden zijn uitgewisseld, kan ik eindelijk schrijven. Schrijven over dat prachtige blauwe licht waardoor zaterdagochtend hemel en aarde enige tijd in elkaar overliepen.

De aarde is beneveld, schreef ik zaterdagochtend in mijn notitieboekje. Tijdens het ontbijt denk ik er over na, en bij nader inzien vind ik het niet goed verwoord. Beneveld heeft niet de klank van vrede, heelheid en rust. Het geeft niet het zuivere van die nevelige zaterdagochtend weer. Gelukkig vind ik een ander woord. Heiig. Het voldoet nog niet helemaal, maar het komt dichter bij wat ik bedoel. Raar woord eigenlijk: heiig. ’t Lijkt net of de l ontbreekt. Heilig – Heilig, dat is ‘m; heilig is beslist het mooiste woord voor die zaterdagochtend. En de kleur die verbonden is aan dat heilige? Heeft het een naam? Naast mij ligt een tijdschrift. Opengeslagen. Gisteren niet opgeruimd, vermoed ik. Tijdens het broodsmeren werp ik er een blik op. En zie precies het juiste, aquarelachtige, doorschijnende lichtblauw; het is een afbeelding van een engelensteen. Ik ken het niet, engelensteen, maar het klinkt passend. Straks zoek ik uit of heilig betekent wat ik denk dat het betekent en welke eigenschappen engelensteen toegedicht worden, besluit ik terwijl ik de boterhammen in de trommel leg.

Ach, zo terugdenkend is het toch absoluut niet verrassend dat de chocopasta op de boterhammen ontbreekt? Dat er überhaupt brood in die trommel ligt; dat is verrassend. Net als het heilige moment op die gewone zaterdagochtend.